Bosch 1644-24 User Manual Page 185

  • Download
  • Add to my manuals
  • Print
  • Page
    / 208
  • Table of contents
  • BOOKMARKS
  • Rated. / 5. Based on customer reviews
Page view 184
114
Betz trouwde in 1841 te Amsterdam met Johanna Catharina van
Staveren, geb. in 1813 te Leiden en vestigde zich toen te Rotterdam, waar hij,
daar de fabriekswerkzaamheden zijn tijd niet geheel in beslag namen, zich ook aan
het publieke leven wijdde. Van 1853-1859 was hij lid van den Gemeenteraad, terwijl
hij tevens tot president van het burgerlijk armbestuur werd benoemd. Vooral voor
de stadsfinanciën maakte hij zich verdienstelijk.
In 1859, toen, ten gevolge van de herziening der tabel voor de verdeeling der
kiesdistricten, Rotterdam een derden afgevaardigde moest kiezen voor de Tweede
Kamer der Staten-Generaal, werd Betz als zoodanig gekozen. In die kwaliteit ijverde
hij zeer voor een algemeene hervorming van ons financiestelsel.
Toen Thorbecke in 1862 voor de tweede maal belast werd met de vorming van
een ministerie, droeg hij Betz voor als minister van financiën. In de vier jaren, dat
deze aan het hoofd van 's lands financiën stond, heeft hij vele verbeteringen tot
stand gebracht, waarvan hier alleen de afschaffing van de plaatselijke accijnzen
genoemd worde. Een brief, door hem gericht aan van der Maesen, waarin hij
toezeggingen deed om den Limburgers concessies te doen op het gebied van
belastingen, indien de verkiezingen ten voordeele van het ministerie afliepen, gaf
aanleiding tot een interpellatie in de Kamer. B. diende daarop zijn ontslag in (1864).
Na zijn terugkeer tot het ambtelooze leven werkte Betz opnieuw mede aan het
tijdschrift
Bijdragen tot de kennis van Staats-, Provinciaal- en Gemeentebestuur in
Nederland
, dat hij met Mr. J.A. Fruin en Mr. P.F. Hubrecht in 1857 was begonnen
uit te geven. Ook werd hij in 1866 mederedacteur van het
Tijdschrift voor
Nederlandsch- Indië
, terwijl in 1867 te 's Gravenhage de bekende
Politieke
beschouwingen
van zijn hand verschenen, waarvan het tweede gedeelte de ‘koloniale
politiek’ bevat. Het koloniale vraagstuk was toen voor hem het hoofdelement van
zijne studiën en werkzaamheden geworden; hij behandelde het in een reeks artikelen
in het
Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië
.
Kort voor zijn dood hadden de kiezers van Rotterdam hem nog tot lid van de Prov.
Staten benoemd.
Zijn zoons waren Mr. Gerardus Henri (zie V, kol. 34) en Hendrik Johan, die volgt.
Zie: W.R. Baron van Hoëvell,
Een blik op het leven van Gerardus Henri Betz
(Joh. Nöman en Zoon 1868, overdruk uit het
Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië
1868, I, 419);
de Economist
1868, 642 v.;
Nieuwe Rott. Cour.
23 Mei 1868 en
Leidsch
Dagblad
27 Mei 1868.
Wiersum
[Betz, Hendrik Johan]
BETZ (Hendrik Johan), geb. te Rotterdam 20 Dec. 1842, overl. te 's Gravenhage
23 Dec. 1905, zoon van Gerardus Henri B. (zie hiervóór) en Johanna
Catharina van Staveren, studeerde sinds 1861 te Leiden in de medicijnen
en promoveerde aldaar 8 Dec. 1866 op een proefschrift:
De theorie der ontsteking
.
Na zijn promotie was hij eenige jaren assist.-geneesheer in het ziekenhuis aan den
Coolsingel te Rotterdam, doch weldra vertrok hij naar den Haag, waar hij zich aan
literairen arbeid wijdde. Hij schreef artikelen, vooral op filosofisch en staatkundig
gebied, in
De Ned. Spectator, De Banier
en
De Tijdspiegel
. Afzonderlijk verschenen
van hem te 's Gravenhage o.a.:
Levensschets van Baruch de Spinoza
(1876);
Spinoza en de vrijheid
(1877);
Ervaringswijsbegeerte
(1881);
Het spiritisme
(1882);
Spinoza en Kant
(1883).
Hij huwde 25 Mei 1871 te Amsterdam met Adriana Elisabeth
Andriessen.
Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
Page view 184
1 2 ... 180 181 182 183 184 185 186 187 188 189 190 ... 207 208

Comments to this Manuals

No comments